De Rechtbank Oost-Brabant heeft op 13 januari 2016 een tussenvonnis gewezen over de waarschuwingsplicht van een aannemer bij het aangaan of uitvoeren van een overeenkomst.
De casus was als volgt:
De cliënte van Schelstraete (“A”), een hippische onderneming, had een Belgische firma (“B”) opdracht verstrekt tot het aanleggen van een in de springsport te gebruiken paardenbodem, bestaande uit een goed functionerend drainagesysteem en een terug te plaatsen grasmat.
B had aangegeven dat de toplaag verwijderd diende te worden en na het aanbrengen van diverse lagen met ieder een drainerende functie weer diende te worden teruggeplaatst.
Na uitvoering van de werkzaamheden constateerde A al snel dat bij gemiddelde regenbuien op de graspiste substantiële waterplassen ontstonden, als gevolg waarvan deze graspiste voor langere tijd niet als paardensportbodem te gebruiken was.
A stelde zich op het standpunt dat de aangelegde bodem niet voldeed aan de daaraan te stellen gerechtvaardigde eisen van (regen-) waterdoorlatendheid, hetgeen B betwistte.
A maakte jegens B een gerechtelijke procedure aanhangig. Hierin werd een deskundige benoemd om de paardenbodem te onderzoeken. De conclusie was dat de paardenbodem niet aan de norm voldeed. De oorzaak daarvan was volgens de deskundige toe te schrijven aan het behouden van de oude toplaag.
A stelde zich vervolgens op het standpunt dat op B als aannemer en als professional op het gebied van het leveren van paardenbodems een waarschuwingsplicht rustte voor wat betreft de toplaag en deze plicht had geschonden door A niet op de ongeschiktheid van de toplaag te wijzen en haar evenmin te adviseren om ook de toplaag te vervangen, met alle nadelige gevolgen van dien voor A.
Hierbij verwees A naar artikel 7:754 Burgerlijk Wetboek, waarin wordt bepaald:
“De aannemer is bij het aangaan of het uitvoeren van de overeenkomst verplicht de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Hetzelfde geldt in geval van gebreken en ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever, daaronder begrepen de grond waarop de opdrachtgever een werk laat uitvoeren, alsmede fouten of gebreken in door de opdrachtgever verstrekte plannen, tekeningen, berekeningen, bestekken of uitvoeringsvoorschriften”.
Bij tussenvonnis van 13 januari 2016 heeft de Rechtbank A in het gelijk gesteld en geoordeeld dat B niet heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht.
Dit brengt met zich mede dat aan de zijde van B sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en zij gehouden is de daardoor ontstane schade te vergoeden. Hierover wordt voortgeprocedeerd.
Het tussenvonnis is te raadplegen op www.rechtspraak.nl met gebruik van het volgende kenmerk: ECLI:NL:RBOBR:2016:63.
A werd in deze zaak bijgestaan door Mrs. L.M. Schelstraete en V. Zitman.